Hoofdstuk 1


Kroelen op schoot en geborgenheid, zijn me vooral bijgebleven uit mijn eerste jaren. Mijn ouders waren gelukkig gek op kinderen. Ten eerste was het met de grootte van ons gezin anders ook nooit zover gekomen (tien kinderen!) en ten tweede was het voor hen anders echt niet te doen geweest.
   Na de eerste paar vertroeteljaren diende de school zich al snel aan. Eerst twee jaar op de kleuterschool voordat je door mocht naar de basisschool, om de overige zes jaar te doorlopen. De eerste dag op de kleuterschool herinner ik me niet, wel andere momenten. Zoals de zandbak waar we regelmatig in mochten spelen als het even mooi weer was. En ik weet nog goed dat ik op een middag, een keer tien minuten te laat kwam. De reden waarom weet ik niet meer.
   Ik was zo overstuur dat ik de school niet meer in durfde! Alle kinderen waren binnen en ik nog niet, mijn wereld verging… de schande, iedereen zou mij aankijken als ik binnenstapte. Ze zouden allemaal naar mij wijzen en roepen:
‘Robje is te lahaaaat..’
De juffrouw zag me weifelend voor het hek staan, zwaaide de buitendeur open en riep me toe:
‘Robje, wat doe je daar, kom snel naar binnen, je bent al te laat.’ Dat had ze niet moeten zeggen, ik barste in tranen uit zeg. De juf zag het en stapte naar buiten. Ze pakte voorzichtig mijn hand en samen liepen we naar de klas.
   ‘Waarom die traantjes Robje?,’
‘Nou, omdat ik te laat ben, dat mag toch helemaal niet?’, antwoordde ik stotterend. De juf keek me aan en zei zachtjes:
‘Ach jongen toch, dat is helemaal niet zo erg, iedereen komt wel eens te laat’ Het waren deze woorden die een geweldige last van mijn schouders deden vallen, ik klaarde meteen weer op. In de klas aangekomen keek geen kind naar ons op of om, ze waren allemaal druk met hun spelletje bezig.
     Die dag leerde ik een belangrijke les: Soms loopt het anders in het leven dan je gewoon bent maar dit betekent niet dat je leven hierdoor ook echt anders wordt. Achteraf gezien veranderde het voor mij toevallig wel. Ik zou nog vele malen te laat komen (zij het veelal niet opzettelijk) zonder mij bezwaard te voelen, met dank aan juf…..

Toen ik net 2 jaar was verhuisden we uit Crooswijk, drie hoog achter aan de Wandeloordstraat naar de Huigendijk nummer 40 in de spiksplinternieuwe Rotterdamse wijk IJsselmonde. We tellen het jaar 1963, een jaar na ‘open het dorp’ met Mies Bouwman, de koude oorlog in de wereld. In de hele straat stonden slechts twee auto’s en een enkel gezin was in het bezit van een duurzame televisie. Uiteraard had ik van dit alles geen weet, mijn wereldje bestond uit slapen, eten, luiers volpoepen, gekroeld worden en geborgen zijn. Tja het leven op de Huig was nog heerlijk simpel.
     Vaag herinner ik me de kruiken in bed, tralies van de box en mijn eerste stapjes in ons nieuwe huis. Ik was niet het eerste kind in ons gezin, oh nee, een broer en vier zussen waren mij reeds voorgegaan. Een broertje was net geboren en een zusje was al (weer) onderweg. Er heerste dus al een gezellige drukte. Omdat we uit onze oude woning barstten zijn we noodgedwongen verhuisd naar die, voor toentertijd, zeer ruime eengezinswoning. Het was een onontgonnen gebied. Als kind en volwassene waande jezelf een pionier die voor het eerst een groots nieuw land ontdekt. Alleen zag je in de verte geen buffels of paarden maar stonden wel de schapen in je achtertuin, gemoedelijk te grazen.
     Zoals gezegd, de nieuwe wijk was als een fata morgana in het boerenland geklapt, een waar speelparadijs voor kinderen. Ik bleef dus niet lang de jongste in ons nest, na mijn zusje volgden een paar jaar later nog twee broertjes waarmee ons gezin op tien kinderen uitkwam, vijf jongens en vijf meisjes! Voor die tijd was dat niet zo ongewoon, er woonden veel meer grote gezinnen in onze straat. Dit was natuurlijk logisch, anders kwam je ook niet in aanmerking voor zo’n riante woning. Je moest minstens een stuk of zes kinderen hebben. En als je dan met het volledige gezin, allemaal je plekje zoekt in het huis, dan maak je wel het nodige mee…